Geschreven door Tom Barten, Founder van Changing Life. Voor het laatst bijgewerkt: 8 juli, 2024
Buikvet huist diep in de buikholte en nestelt zich rondom je organen. Enerzijds is buikvet functioneel, want het beschermt organen tegen kou, fungeert als een soort stootkussen en zorgt voor beschikbare energie. Anderzijds kan een te grote hoeveelheid buikvet, gelegen in de diepe buikholte rondom de organen, zorgen voor gezondheidsproblemen omdat het chronische lage graad inflammatie kan veroorzaken.
Bij chronische lage graad inflammatie zijn er voortdurend lichte ontstekingsreacties aanwezig in het lichaam. Eén van de mogelijke oorzaken van dit fenomeen is het groter worden van de vetcellen (hypertrofie) als gevolg van een chronisch positieve energiebalans. Dit kan leiden tot het ontwikkelen van ziektes als hart- en vaatziektes of diabetes. Doorgaans is een ontstekingsreactie functioneel, maar nu is dat niet het geval en kunnen ook andere ‘goede’ cellen worden aangetast.
Het vetweefsel in ons lichaam is een zeer complex orgaan dat lipiden opslaat en een sterke invloed blijkt te hebben op fysiologische processen en onze gezondheid. De vetcellen (adipocieten) spelen niet alleen een rol in energieopslag, maar ook in hormonale processen en wond- en spiergenezing.
Er zijn drie soorten vetweefsel:
• Witte (opslag van lipiden);
• Bruine (energie vrijgeven als warmte);
• Beige (combinatie van functies).
Kijkend naar de verhoudingen van de verschillende soorten vetweefsel is de aanwezigheid van witte vetcellen bij mensen het sterkst vertegenwoordigd. Uiteraard bestaan er van mens tot mens verschillen. Die lijken vooral verband te houden met de plaats waar het vetweefsel is opgeslagen. Dit kan gebeuren in verschillende ‘vetdepots’:
• Subcutaan (onderhuids vetweefsel);
• Visceraal (vetweefsel gelegen in de diepe buikholte: buikvet);
• Intramusculair (vetweefsel dat zich bevindt in de spiervezels).
Als gevolg van een hoog calorieoverschot produceren vetcellen cytokines. Dit zijn ontstekingsvormende signaalstoffen die de insulinegevoeligheid van de spieren, lever en vetcellen kunnen doen afnemen. Ontstekingsreacties kunnen ook veroorzaakt worden als het hormoon leptine (speelt een rol in verzadigingsgevoel) zich hecht aan de receptoren van het centrale en perifeer zenuwstelsel. Kleinere vetcellen maken juist adiponectine aan, wat insulinegevoeligheid verhoogt en ontstekingen vermindert.
In eerste instantie betekent overtollige energie en daarmee extra lichaamsvet dat bestaande vetcellen groter worden (hypertrofie). De vetten die je binnenkrijgt uit voeding (tryglyceriden) passen dan niet meer goed in de cel en zullen uitwijken naar andere weefsels. Met name naar de lever en overige viscerale organen (lipotoxiciteit). Dit zal leiden tot een toename van triglyceriden en VLDL, wat het risico op hart- en vaatziekten verhoogt. Ook kan lipotoxiciteit ontstekingen en oxidatieve stress veroorzaken. Vetcellen kunnen ook toenemen in aantal (hyperplasie), dit lijkt minder schadelijk te zijn op de cardio-metabole gezondheid.
Je kunt een ‘gezond’ BMI hebben en slank ogen, maar toch een ‘gevaarlijke’ hoeveelheid visceraal vet hebben. De term hiervoor is TOFI: Thin Outside Fat Inside. Door de plek waar dit vet huist, diep in de buikholte, hoeft het niet zichtbaar te zijn aan de buitenkant. Andersom kan er aan de buitenkant wel vet zichtbaar zijn (subcutaan vet) en sprake zijn van overgewicht, terwijl iemand tegelijkertijd als metabool gezond beschouwd kan worden.
Mensen met dezelfde buikomvang kunnen zelfs anders reageren op vet. Het is dan ook van belang om BMI grotendeels los te laten en meer te kijken naar het complete beeld van de gezondheid. De tailleomtrek en fysieke fitheid zijn veel betere indicatoren van een gezond BMI. Je kunt meten of je een gezond percentage buikvet hebt door middel van een MRI, simpeler (maar wel minder betrouwbaar) is het gebruiken van een meetlint.
Voor de gezondheidsrisico’s van overgewicht en obesitas wordt veelvuldig gewaarschuwd. Hier ontbreekt echter nuance. Niet zozeer overgewicht op zich, maar met name de plek waar dit extra lichaamsvet is opgeslagen kan een bedreiging vormen voor de metabole gezondheid. Visceraal vet (buikvet) bevindt zich in de diepe buikholte en rondom de organen. Het vergroot de kans op aandoeningen zoals diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten. Hoe beïnvloedt buikvet de gezondheid precies? Hoe weet je of je binnen de ‘gezonde’ marges valt en is er iets dat je kunt doen om buikvet te verbranden? Dit artikel beantwoord al deze vragen en meer!
Laten we beginnen bij het definiëren van buikvet. Buikvet huist diep in de buikholte en nestelt zich rondom je organen. Enerzijds is buikvet functioneel, want het beschermt organen tegen kou, fungeert als een soort stootkussen en zorgt voor beschikbare energie. Anderzijds kan een te grote hoeveelheid buikvet, gelegen in de diepe buikholte rondom de organen, zorgen voor gezondheidsproblemen omdat het chronische lage graad inflammatie kan veroorzaken.
Het lichaam beschikt over een eigen verdedigingsmechanisme: het immuunsysteem. Dit systeem beschermt je onder andere tegen niet-lichaamseigen stoffen en ziektes. Het immuunsysteem omvat een complex communicatiesysteem waarmee het snel kan reageren via ontstekingsreacties (inflammatie). Ontstekingen kunnen op twee manieren voorkomen: acuut en chronisch.
Een acute ontsteking is het gevolg van de signalering van iets dat het lichaam als gevaarlijk markeert. Bijvoorbeeld een virale infectie. Bloedplasma en leukocyten (witte bloedcellen) verplaatsen zich naar de aangedane regio om het daar op te nemen tegen het gevaar.
Mogelijke symptomen bij een acute ontsteking:
• Roodheid
• Zwelling
• Functieverlies
• Warmte
• Pijn
De toegenomen bloedtoevoer in het aangedane gebied kunnen verantwoordelijk zijn voor de warmte en rode kleur. De zwelling wordt veroorzaakt door het bloedplasma. Zogenaamde chemokines irriteren de zenuwuiteinden en zorgen zodoende voor pijn. In combinatie met de zwelling kan dat zorgen voor functieverlies.
Deze kenmerken doen zich veelal voor als een ontsteking zich dicht aan de oppervlakte van de huidt bevindt. Denk bijvoorbeeld aan een allergische reactie op een insectenbeet of een wond die ontsteekt. Als een ontsteking zich dieper in het lichaam bevindt, hoeven niet alle kenmerken zich voor te doen. De symptomen van een ontsteking hangen dus af van de plaats ervan.
Naast acute ontstekingen is er ook nog de chronische variant. Bij chronische lage graad inflammatie zijn er voortdurend lichte ontstekingsreacties aanwezig in het lichaam. Eén van de mogelijke oorzaken van dit fenomeen is het groter worden van de vetcellen (hypertrofie) als gevolg van een chronisch positieve energiebalans [1].
Dit kan leiden tot het ontwikkelen van ziektes als hart- en vaatziektes of diabetes. Doorgaans is een ontstekingsreactie functioneel, maar nu is dat niet het geval en kunnen ook andere ‘goede’ cellen worden aangetast. Auto-immuunziekten (die aangeboren kunnen zijn of in de loop van het leven ontstaan) zijn ook een vorm van chronische ontsteking. Het lichaam valt hierbij de eigen cellen aan.
WAT MERK JE VAN CHRONISCHE LAGE GRAAD INFLAMMATIE?
Er is een verhoogde activiteit van het immuunsysteem aanwezig die zich met name onderhuids afspeelt. Symptomen die normaliter samengaan met ontstekingen, zoals koorts, pijn of zwelling, blijven in dit geval uit terwijl ondertussen wel degelijk schade berokkend kan worden aan het lichaam.
Lage graad inflammatie kan worden vastgesteld door de concentratie van cytokines in het bloed te meten. Chronische lage graad inflammatie kan de kans op het ontwikkelen van onder andere diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten en kanker doen toenemen [2].
Het vetweefsel in ons lichaam is een vorm van bindweefsel dat dienstdoet als opslagplaats voor lipiden. Lipiden zijn vetten. Een andere benaming voor vetweefsel is adipose weefsel. In werkelijkheid is het veel meer dan slechts een opslagplaats voor vet. Vetweefsel is een zeer complex orgaan dat gereguleerd wordt vanuit ons brein en een sterke invloed blijkt te hebben op fysiologische processen en onze gezondheid.
Bijna elk levend organisme kan lipiden opslaan, maar alleen gewervelde soorten hebben er speciale cellen voor. Deze cellen heten adipocieten [3]. Vetweefsel kan een bron van energie voor het lichaam zijn, maar heeft bijvoorbeeld ook invloed op hormonale processen in ons lichaam en is betrokken bij wond- en spiergenezing. Vetweefsel lijkt een essentiële rol te spelen binnen de regulatie van de energiebalans en homeostase van voedingsstoffen.
Het meest bekend zijn witte en bruine vetcellen. Witte vetcellen slaan vooral lipiden op en bruine vetcellen kunnen energie vrijgeven in de vorm van warmte. Dan is er ook nog een derde variant: beige vetweefsel. De functie hiervan lijkt tweeledig. Enerzijds slaan beige vetcellen lipiden op net als witte vetcellen. Echter, zodra ze in aanraking komen met een adrenaline achtige substantie kunnen ze de temperatuur reguleren net als bruine vetcellen [4].
De activiteit van bruine vetcellen neemt toe naarmate de temperatuur daalt. Er wordt van bruin vet soms geclaimd dat het helpt bij gewichtsregulatie doordat het energie kan vrijmaken. In hoeverre die vlieger opgaat bij normale temperaturen staat ter discussie.
Kijkend naar de verhoudingen van de verschillende soorten vetweefsel is de aanwezigheid van witte vetcellen bij mensen het sterkst vertegenwoordigd. Uiteraard bestaan er van mens tot mens verschillen. Die lijken vooral verband te houden met de plaats waar het vetweefsel is opgeslagen. Dit kan gebeuren in verschillende ‘vetdepots’:
• Subcutaan (onderhuids vetweefsel);
• Visceraal (vetweefsel gelegen in de diepe buikholte: buikvet);
• Intramusculair (vetweefsel dat zich bevindt in de spiervezels).
Subcutaan vetweefsel is, in tegenstelling tot visceraal vet, zichtbaar aan de buitenkant. Het lichaam geeft er de voorkeur aan om vet als eerst onderhuids op te slaan. Pas als het zogenaamde ‘perifere’ gebied vol is wijkt het uit naar andere depots zoals de diepe buikholte. Hieruit zou je kunnen afleiden dat het lichaam uit zichzelf probeert een te grote hoeveelheid buikvet te voorkomen.
In het verleden dachten we over vetweefsel als een soort opslagdepot van overtollige energie die organen beschermt en waar het lichaam al dan niet op een later moment energie vandaan kan halen. Inmiddels is dus steeds duidelijker dat vetweefsel een endocrien en immuun regulerend orgaan is. Dat betekent dat het betrokken is bij onder andere de hormoonhuishouding, ontstekingen en de werking van het immuunsysteem [5].
Onderzoek toonde aan dat vetcellen als gevolg van een hoog calorieoverschot cytokines produceren. Dit zijn ontstekingsvormende signaalstoffen die de insulinegevoeligheid van de spieren, lever en vetcellen kunnen doen afnemen [6]. Ontstekingsreacties kunnen ook veroorzaakt worden als het hormoon leptine (speelt een rol in verzadigingsgevoel) zich hecht aan de receptoren van het centrale en perifeer zenuwstelsel.
Hoe voller een vetcel raakt, hoe meer leptine er wordt aangemaakt, hoe groter de kans dat deze hechting plaatsvindt. Als vetcellen kleiner worden, neemt de aanmaak van adiponectine in de vetcellen toe. Dit eiwit kan de insulinegevoeligheid verhogen en ontstekingsreacties verminderen [7].
Buikvet staat bekend als het meest gevaarlijk soort vet dat een sterke bedreiging vormt voor de metabole gezondheid. Om te snappen hoe dat kan zoomen we dieper in op de functie van vetweefsel. Deze kan namelijk verschillen aan de hand van het type vetcel, de plaats van distributie en de interactie tussen deze factoren, metabole processen, immuunprocessen en ontstekingen.
Op het moment dat je in een positieve energiebalans verkeert betekent dit dat je (structureel) meer energie binnenkrijgt dan je gebruikt. Die overtollige energie kan worden opgeslagen als extra lichaamsvet. In de eerste instantie betekent dit dat bestaande vetcellen groter zullen worden. Hierdoor komt hun opslagcapaciteit in het geding. De vetten die je binnenkrijgt uit voeding (tryglyceriden) passen dan niet meer goed in de cel en zullen uitwijken naar andere weefsels. Met name naar de lever en overige viscerale organen [5]. We noemen dit lipotoxiciteit.
Normaliter stijgen de triglyceridenwaarden in het bloed bij het eten van een vetrijke maaltijd. Het lichaam probeert deze vetten als energie te gebruiken. Na het eten neemt het triglyceriden niveau in principe af zodat er niet in grote getalen vrije vetzuren door je lichaam circuleren. Indien de triglyceriden niet goed tijdelijk kunnen worden opgeslagen in de vetcel omdat die vol zitten, wijken ze dus uit naar andere weefsels zoals de lever. Een ophoping van triglyceriden in de lever verhoogt de aanmaak van VLDL: lipoproteïne met een hele lage dichtheid.
Lipoproteïne is een verbinding tussen eiwit en lipiden. Een vetachtige stof die niet in wateroplosbaar is. Onder andere een hoog gehalte aan triglyceriden in combinatie met een hoog LDL-cholesterol wordt in verband gebracht met antherogene lipoproteïne. Een vorm van vetten die cholesterol door de bloedbaan transporteren en de neiging hebben zich in de bloedvaten op te hopen en daardoor de bloedsomloop blokkeren. Dit is de belangrijkste risicofactor voor hart- en vaatziekten [5]. Ook kan lipotoxiteit leiden tot een verhoogde ontstekingsgraad in het lichaam en oxidatieve stress in de weefsels veroorzaken [5] [9] [10].
Toename in het lichaamsvetpercentage als gevolg van een positieve energiebalans kan op twee manieren. De vetcellen kunnen groter worden (hypertrofie) of toenemen in aantal (hyperplasie) [11]. Zoals je net gelezen hebt geldt dat hoe groter de vetcel wordt, hoe zwakker het vermogen om nog triglyceriden op te slaan. Denk maar aan een plastic zakje waar je steeds meer lucht in blaast. Het is slechts een kwestie van tijd voor die zal knappen. In dit geval kan dat een negatieve impact hebben.
Hyperplasie wordt gekenmerkt door kleinere vetcellen in hogere aantallen. De mate waarin deze cellen cytokinen afgeven is een stuk lager en ook de insulinegevoeligheid van de vetcellen blijft overeind [11]. Het verschil tussen hypertrofie en hyperplasie is enorm relevant voor de associaties tussen buikvet en cardio metabole risico’s zoals die hierboven zijn besproken.
Lange tijd werd alleen gekeken naar het abdominale gebied, maar een studie waarin deelnemers meerdere maanden werden blootgesteld aan overvoeding, constateerde een grotere toename van massa in het onderlichaam zonder dat de vetcellen in deze regio in grootte toename. Dit betekent dat er in het onderlichaam hyperplasie moet hebben plaatsgevonden. Dit ondersteunt de theorie dat het lichaam vanuit een beschermingsmechanisme uit zichzelf vervetting van de viscerale organen probeert te voorkomen [12].
Buikvet bestaat vaak uit hypertrofische vetcellen en levert daardoor een hoger risico op voor het ontwikkelen van gezondheidsproblemen [13]. Hyperplastische vetcellen vinden we vaker terug in het subcutane vetweefsel. Deze vetcellen vormen een minder groot risico voor de gezondheid omdat ze beter in staat zijn vrije vetzuren te absorberen en lipotoxiticiteit te voorkomen [13].
Al met al kunnen we concluderen dat, op basis van type vetweefsel en de verdeling ervan, hypertrofisch buikvet dat zich diep in de buikholte en rondom de organen nestelt het sterkst verband houdt met cardio-metabolische gevolgen. Over het algemeen hebben mannen een hoger percentage van dit viscerale vet dan vrouwen [14].
Tussen mannen en vrouwen bestaan duidelijke verschillen die zich ook manifesteren in de manier waarop het lichaam functioneert. Het type, de verdeling van vetcellen en de hoeveelheid lichaamsvet bijvoorbeeld, is anders bij mannen dan bij vrouwen [14]. Dat betekent dat er ook verschillen kunnen bestaan in de invloed van overgewicht of obesitas op de metabole gezondheid van beide seksen [14].
Het lichaamsvetpercentage van vrouwen is over het algemeen hoger dan dat van mannen: gemiddeld vier keer zo veel. Er wordt verondersteld dat dit verschil in verdeling van lichaamsvet een evolutionair selectievoordeel weerspiegelt om de energie die vereist is om borstvoeding te kunnen geven te ondersteunen [13].
Dat vrouwen van nature een hoger vetpercentage hebben betekent ook dat het minimale vetpercentage om te overleven hoger ligt bij vrouwen, namelijk op twaalf procent tegenover drie procent bij mannen. Hierbij mag nadrukkelijk gezegd worden dat dit extreem lage percentages zijn die je niet moet nastreven. Het lichaam zal alles in staat stellen om een dergelijk laag vetpercentage te voorkomen. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het Minesota Starvation Experiment.
Vrouwen zijn eerder geneigd lichaamsvet op te slaan op de billen, dijen en heupen. Dit zorgt voor het bekende ‘peervormige’ figuur tegenover het kenmerkende ‘appelvormige’ figuur dat ontstaat wanneer er voornamelijk vet rond de buik wordt opgeslagen. Dit appelfiguur wordt geassocieerd met gezondheidsrisico’s in alle leeftijdscategorieën. Vermoed wordt dat met name het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen zorgt voor dit verschil in plaats van opslag. Die hypothese wordt gesterkt door het gegeven dat vrouwen na de overgang vaker en eerder vet opslaan op dezelfde plek als mannen [15].
In de periode voor de overgang hebben vrouwen over het algemeen een lager risico op het ontwikkelen van metabole ziekten als gevolg van overgewicht dan mannen. Rekening houdend met leeftijd en gewicht hebben mannen vaker last van cardiovasculaire aandoeningen dan vrouwen [5]. Waarschijnlijk kan dat dus verklaard worden door de neiging van het vrouwelijk lichaam om, voor de menopauze, vet op te slaan in de heup en bil regio tegenover de buikstreek bij mannen. Dit zijn essentiële inzichten voor de beoordeling en behandeling van overgewicht en obesitas.
Je kunt een ‘gezond’ BMI hebben en slank ogen, maar toch een ‘gevaarlijke’ hoeveelheid visceraal vet hebben. De term hiervoor is TOFI: Thin Outside Fat Inside. Door de plek waar dit vet huist, diep in de buikholte, hoeft het niet zichtbaar te zijn aan de buitenkant. Andersom kan er aan de buitenkant wel vet zichtbaar zijn (subcutaan vet) en sprake zijn van overgewicht, terwijl iemand tegelijkertijd als metabool gezond beschouwd kan worden.
Dit is niet expliciet te zeggen omdat het onderhevig is aan individuele drempelwaarden. Je hebt in dit artikel gelezen op welke manier vetweefsel voor problemen kan zorgen. Wanneer zoiets aan de orde komt, ligt onder andere aan het soort vetweefsel en de verdeling ervan, maar is los daarvan ook persoonsafhankelijk. Vermoedelijk speelt ook genetische predispositie een rol. Er bestaan studies waarvan de onderzoekspopulatie bestond uit eeneiige tweelingen met obesitas en een gelijke buikomvang, waarvan de één wel metabool gezond is en de andere niet.
Een close-up beeld van de omvang en hoeveelheid vetcellen in die buik laat zien dat de ene minder vetcellen van grotere omvang heeft (hypertrofische obesitas) en de andere meer vetcellen van kleinere omvang (hyperplastische obesitas). Dit is één van de redenen waarom we misschien vraagtekens moeten zetten bij het effect van interventies die zich vrijwel volledig richten op gewicht en het verlies daarvan, met als doel het verbeteren of behouden van cardio-metabole gezondheid. Deze focus overheerst namelijk ten zeerste [16] [17].
Op dit moment wordt BMI (Body Mass Index) vaak gebruikt om te bepalen of iemand een ‘gezond’ gewicht heeft. Een BMI van hoger dan 25 betekent overgewicht. Vanaf dat punt zou er dus een risico bestaan op het ontwikkelen van gezondheidsproblemen. Gezien het feit dat overgewicht en metabole gezondheid samen kunnen gaan, is BMI mogelijk niet de beste voorspeller van risico’s. Fysieke fitheid lijkt hierover meer te zeggen [18].
Daarbij komt dat BMI een inschatting geeft op basis van gegevens over lengte en gewicht. Er wordt geen informatie meegenomen over de huidige verhouding tussen vet- en vetvrije massa zoals spiermassa. Iemand met veel spieren kan in theorie volgens de standaarden een te hoog BMI hebben, terwijl in dit geval de vermeende gezondheidsrisico’s die daarbij horen niet opgaan. Op populatieniveau lijkt de taille-heupratio een betere voorspeller van risicofactoren dan BMI [19].
Ook daarover zijn de meningen een beetje verdeeld. Onderzoekers hebben getracht de risicofactoren in kaart te brengen die geassocieerd worden met sterfte als gevolg van obesitas, om aan de hand daarvan te kunnen bepalen wanneer (nog wel) sprake is van metabole gezondheid.
De onderzoekspopulatie werd in drie BMI-categorieën ingedeeld:
• ‘Normaal’ BMI (18.5 – 24.9)
• Overgewicht (25-29.9)
• Obesitas (<30)
Vervolgens is data verzameld over bloeddruk, lipiden gehalte, cholesterolgehalte, glucosegehalte en heup-taille omvang. Markers zoals ontstekingswaarden en insuline gevoeligheid zijn ook onderzocht. Wat helaas niet is meegenomen in dit onderzoek zijn waarden van LDL-Cholesterol (het ‘slechte’ cholesterol). Omdat het doel van deze analyse het definiëren van afzonderlijke risicofactoren was, had deze informatie van waarde kunnen zijn. Wel zijn oudere definities van metabole gezondheid meegenomen. Uiteindelijk werden ruim 400.000 deelnemers onderzocht met een gemiddelde leeftijd tussen de 41 en 56 jaar en een BMI tussen de 27,2 en 27,4.
Tailleomtrek, verhouding tussen taille en heup, systolische bloeddruk, gevoeligheid voor insuline, gebruik van bloeddrukverlagende medicatie en de aanwezigheid van diabetes mellitus type 2 worden duidelijk geassocieerd met fatale cardiovasculaire gezondheidsproblemen. Nadere analyses om de voorspellende waarden van deze risicofactoren scherper te specificeren kwamen tot de volgende criteria om mensen als metabool gezond te kunnen kwalificeren:
• Een systolische bloeddruk die lager is dan 130mmHg zonder het gebruik van bloeddrukverlagende medicatie;
• Een taille-heupverhouding van minder dan 95 cm bij vrouwen en minder dan 100 cm bij mannen;
• Er mag geen diabetes type 2 aanwezig zijn.
Mensen met overgewicht of obesitas die aan deze criteria voldoen, lijken geen hoger risico te hebben op fatale cardiovasculaire aandoeningen dan mensen die ook aan deze criteria voldoen maar een ‘gezond’ BMI hebben. Positief aan dit onderzoek is dat het verder kijkt dan BMI om de risicofactoren te identificeren voor cardio-metabole gezondheidsproblemen. Deze studie suggereert dat mensen die vallen in een hogere BMI-categorie niet per definitie een hoger sterfterisico hebben op het moment dat ze metabolisch gezond zijn [20] [21] [22] [23].
Er bestaan aanwijzingen dat een goede cardiorespiratoire conditie en gedrag dat de gezondheid ondersteunt de verschillen in ziekterisico tussen mensen met overgewicht of obesitas en mensen met een ‘gezond’ BMI kan verminderen [18]. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat mensen die volgens de BMI-richtlijnen binnen de categorieën overgewicht of obesitas vallen, een bloeddruk, mate van insulinegevoeligheid, cholesterol en triglyceriden kunnen hebben die binnen de ‘gezonde’ referentiekaders vallen [20].
Dit kan je nauwkeurig meten doormiddel van een MRI of CT-scan. Wel is dat een dure aangelegenheid en voor de meeste mensen praktisch niet toepasbaar. Meer toegankelijke manieren om zelf een inschatting te maken is het meten van je buikomtrek met een meetlint. Hierbij moet gezegd worden dat dit minder betrouwbaar is dan een CT-scan of MRI. De onderstaande tabel geeft richtlijnen voor de omvang in relatie tot mogelijke gezondheidsrisico’s:
Geslacht | Taille-omvang | Risico |
---|---|---|
Vrouwen | >85 cm | Verhoogd risico op gezondheidsproblemen |
Mannen | >95 cm | Verhoogd risico op gezondheidsproblemen |
Naarmate mannen ouder worden neemt de hoeveelheid buikvet gestaag toe. Bij vrouwen gebeurt dat in principe ook, maar pas vanaf latere leeftijd. Namelijk na de overgang. Dit heeft te maken met de veranderende hormoonhuishouding. Door deze toenemende hoeveelheid buikvet zal de taille-heup ratio ook toenemen. Deze maten lijken een betere voorspeller van gezondheidsrisico’s dan de BMI. Een andere methode die wordt onderzocht is ABSI.
Deze afkorting staat voor A Body Shape Index. ABSI werkt als volgt: Je bepaalt je BMI en meet je buikomvang met een meetlint. Vervolgens deel je 2/3 van het aantal centimeters door je BMI. Dit getal vermenigvuldig je daarna met ½ van je lengte in centimeters. Op dit moment wordt de taillemeting als een bruikbare methode gezien om een inschatting te maken van eventuele gezondheidsrisico’s [18] [24] [25] [26].
Handig om te weten hoe buikvet kan ontstaan en wat het kan veroorzaken, maar veel belangrijker is natuurlijk hoe je de gezondheidsrisico’s kunt reduceren. Om je maar direct uit de droom te helpen: plaatselijk vet verbranden is niet mogelijk. Verwacht dus geen wonderen van 500 sit-up’s (of welke andere buikspieroefening dan ook) per dag, trap niet in pillen en poeders die claimen je buikvet te elimineren en trek beweringen op Tell Sell achtige kanalen over elektrische apparaten die je buikvet eraf trillen altijd sterk in twijfel.
Het verliezen van buikvet betekent het verlagen van je lichaamsvetpercentage. Hiervoor is het nodig om een negatieve energiebalans te creëren. Dat houdt in dat je een langere periode iets minder calorieën (energie) binnenkrijgt dan je gebruikt. Er zijn in theorie twee manieren om daartoe te komen: je energiegebruik verhogen doormiddel van beweging, of je energie-inname uit eten en drinken verlagen. Deze laatste methode is veruit het meest effectief [27] [28].
In principe kan je de hele dag op een hometrainer doorbrengen, maar als je in verhouding nog steeds meer energie tot je neemt dan je gebruikt zal er geen vetverlies plaatsvinden. Wel moeten we opmerken dat cardiotraining in het geval van het verliezen van buikvet wel degelijk een positieve bijdrage kan leveren:
Om diepgelegen buikvet te verbranden moet het eerst worden vrijgemaakt. Hiervoor is adrenaline nodig. Dit hormoon kan vetcellen, die zich diep in de buikholte verborgen houden tussen je organen, bevrijden. Hiervoor moet adrenaline zich binden aan een zogenaamde beta-2 receptor. Vetcellen hebben zowel alfa-2 als beta-2 receptoren. Als adrenaline zich bindt aan alfa-2 is de missie kansloos [26]. Alfa-2 receptoren zijn vaak relatief meer aanwezig op plekken waar vet hardnekkig verdwijnt. Dit wordt duidelijk op het moment dat je vetpercentage al aanzienlijk laag is (tien procent bij mannen en tussen de zestien en achttien procent bij vrouwen). Lichaamsbeweging lijkt het meest effectief om het proces zoals hierboven beschreven te activeren. Meer specifiek beweging boven de 60% van je hartslagfrequentie. Dit stimuleert de doorbloeding en een goede doorbloeding maakt het gemakkelijker om visceraal vet te verbranden [29] [30] [31].
We weten waarom een toename van lichaamsvet in theorie ontstaat, en we weten op welke manier het problemen kan opleveren voor de gezondheid. Dat gezegd hebbende is het een samenspel van neurobiopsychosociale factoren die ervoor zorgt of dit wel of geen probleem voor de gezondheid oplevert. Gezondheid wordt beïnvloed door fysiologische factoren (Body), psychologische factoren (Mind) en de externe omgeving (Life). Om die reden kan er niet gesteld worden dat een relatief hoog lichaamsvetpercentage per definitie ongezond is en leidt de huidige focus op gewichtsverlies niet tot een oplossing van het probleem. Eerder lijkt het zelfs averechts te kunnen werken.
Obesitas en overgewicht worden het sterkst vertegenwoordigd door de groep mensen met een lagere sociaaleconomische status (SES). Financiële zorgen of onzekerheden kunnen de drempel om zorg in te schakelen en daarmee het eigen risico aan te spreken nogal hoog maken. Hierdoor blijven kleine aandoeningen die zorgen voor een verhoogde activiteit va het immuunsysteem vaak onbehandeld. Deze vorm van ontsteking wordt in verband gebracht met een breed scala aan welvaartziekten. Het is dus ernstig de vraag of deze ziekten ontstaan als gevolg van overgewicht of obesitas, of juist langdurige bloedstelling aan negatieve stress (bijvoorbeeld voortkomend uit geldzorgen).
De manier waarop door de huidige maatschappij op grootschalig niveau tegen overgewicht en obesitas wordt gekeken is zeer kwalijk. Voortdurend te horen krijgen dat je ongezond bent, slecht voor jezelf zorgt, het verkeerde voorbeeld geeft voor de volgende generatie en dat het bovendien allemaal vrije wil, eigen keuze en dus eigen schuld is, heeft een grote negatieve impact.
Onderzoek heeft aangetoond dat mensen die te maken krijgen met bovengenoemde vooroordelen, deze ideeën vervolgens internaliseren en zich zodoende identificeren met de onjuiste aantijgingen, meer symptomen van metabole ziekten vertonen [32]. Mogelijk huist de verklaring hiervoor wederom in het ervaren van veel negatieve stress. Dit leidt namelijk tot een verhoogde ontstekingsgraad in het lichaam. Iets dat eigenlijk altijd gezien wordt bij mensen die lijden aan metabolische ziekten.
De goedbedoelde doch onsubtiele adviezen die mensen met overgewicht vaak te horen krijgen, blijken al met al eerder een averechts effect te hebben doordat ze kunnen leiden tot een verstoorde relatie met voeding en negatief lichaamsbeeld, in plaats van bij te dragen aan een betere gezondheid. Inzetten op gedrag dat de gezondheid ondersteunt in plaats van focussen op BMI en gewicht, lijkt een betere aanpak om gezondheidsrisico’s te minimaliseren in elke BMI-categorie [33].
Je vetpercentage en dan met name de plek waar je lichaamsvet opslaat zegt meer over mogelijke gezondheidsrisico’s dan gewicht. Buikvet (visceraal vet) is het vet dat zich diep in de buikholte verborgen houdt en zich nestelt rondom de organen. Tot op zekere hoogte is dat functioneel omdat het de organen bescherming biedt, op temperatuur houdt en van energie voorziet. Aan de andere kant van de medaille kan te veel buikvet het risico op de ontwikkeling van cardio-metabole gezondheidsproblemen vergroten.
Vervetting als gevolg van een langdurige positieve energiebalans kan leiden tot lichte maar chronische ontstekinkjes in het lichaam. Op hun beurt kunnen die ontstekinkjes uiteindelijk weer leiden tot de ontwikkeling van ernstige aandoeningen. Of dit gebeurt is echter afhankelijk van verschillende factoren waaronder het type vetweefsel, de wijze waarop het toeneemt en de plaats waar het gelokaliseerd is.
Er worden in totaal drie verschillende soorten vetcellen onderscheiden:
• Witte vetcellen die voornamelijk lipiden opslaan en waarvan we het meest hebben;
• Bruine vetcellen die energie kunnen vrijgeven in de vorm van warmte;
• Beige vetcellen die net als witte vetcellen lipiden kunnen opslaan, maar zodra ze in aanraking komen met een adrenaline-achtige stof, net als bruine vetcellen, temperatuur kunnen reguleren.
Hoeveel vetweefsel in welke ‘kleur’ precies aanwezig is kan per individu verschillen. Die verschillen lijken verband te houden met de plaats waar het weefsel is opgeslagen. Daarvoor zijn verschillende vetdepots:
• Subcutaan (onderhuids vetweefsel);
• Visceraal (buikvet);
• Intramusculair (vetweefsel in de spiervezels).
Subcutaan vetweefsel is zichtbaar aan de buitenkant. We noemen dat ook wel het perifere gebied. Visceraal vet daarentegen is opgeslagen in de diepe buikholte en zodoende niet zichtbaar. Dit betekent dat iemand slank kan ogen en volgens de gestelde normen een ‘gezond’ BMI heeft, maar toch veel visceraal vet kan hebben. De benaming hiervan is TOFI: Thin Outside Fat Inside.
In het verleden werd vetweefsel simpelweg gezien als opslagdepot, maar inmiddels is duidelijk dat het hier gaat om een complex orgaan dat betrokken is bij de hormoonhuishouding, het metabolisme en de werking van het immuunsysteem.
Vetcellen kunnen als gevolg van een hoog calorieoverschot ontstekingsvormende signaalstoffen produceren (cytokines) die de insulinegevoeligheid doen afnemen. Daarnaast kunnen ontstekingsreacties veroorzaakt worden als het hormoon leptine zich hecht aan receptoren van het centrale en perifere zenuwstelsel. Hoe voller een vetcel raakt, hoe meer leptine en hoe groter de kans dat dit gebeurt. Op het moment dat vetcellen in formaat afnemen, verhoogt de aanmaak van adiponectines waardoor insulinegevoeligheid juist toeneemt en de ontstekingsreacties afnemen.
Vetweefsel kan toenemen op twee manieren. Als ze toenemen in grootte spreken we van hypertrofie, als ze toenemen in aantal van hyperplasie. In het geval van hypertrofie raakt de opslagcapaciteit van de vetcellen in het geding waardoor lipotoxiciteit kan ontstaan en daarmee een verhoogde ontstekingsgraad en oxidatieve stress in de weefsels.
De impact van hyperplasie op de cardio-metabole gezondheid lijkt minder sterk. Al met al kan geconcludeerd worden dat hypertrofisch buikvet dat zich diep in de buikholte ophoudt het sterkst verband houdt met cardio-metabolische gevolgen. Mannen hebben over het algemeen een hoger percentage van dit type vet dan vrouwen.
Dat is niet het enige verschil tussen mannen en vrouwen als je kijkt naar vetweefsel en opslag. Vrouwen hebben van nature een hoger vetpercentage dan mannen. Dit lijkt logisch verklaarbaar vanuit evolutionair oogpunt: om borstvoeding te kunnen geven aan een baby zijn extra energievoorraden essentieel voor vrouwen. Daarnaast is ook de plaats waar vrouwen extra lichaamsvet opslaan anders dan bij mannen. Waar vet zich bij mannen in de buikstreek nestelt (appelvormig figuur) is dit bij vrouwen veel meer rond de heupen, benen en billen (peervormig figuur). Dit verschil is waarschijnlijk toe te wijzen aan de invloed van het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen.
Dat zou ook verklaren waarom vrouwen na de overgang net als mannen meer vet gaan opslaan in de buikregio. In de periode voor de overgang hebben vrouwen over het algemeen een lager risico op het ontwikkelen van metabole ziekten als gevolg van overgewicht dan mannen. Rekening houdend met leeftijd en gewicht hebben mannen vaker last van cardiovasculaire aandoeningen dan vrouwen. Waarschijnlijk kan dat dus verklaard worden door de neiging van het vrouwelijk lichaam om, voor de menopauze, vet op te slaan in de heup en bil regio tegenover de buikstreek bij mannen. Dit zijn essentiële inzichten voor de beoordeling en behandeling van overgewicht en obesitas.
Het verliezen van buikvet betekent het verlagen van je lichaamsvetpercentage. Hiervoor is het nodig om een negatieve energiebalans te creëren. Dat houdt in dat je een langere periode iets minder calorieën (energie) binnenkrijgt dan je gebruikt. In principe is het verlagen van je energie-inname de meest effectieve manier om dit te bereiken, maar naast een verantwoord calorietekort speelt met name in het geval van diepgelegen buikvet ook beweging een essentiële rol. Lichaamsbeweging kan namelijk het proces stimuleren waarin het vet wordt vrijgemaakt. Dit is een voorwaarde om het te kunnen verbranden en verliezen.
Er bestaat nog geen volledige consensus over de definitie van metabole gezondheid in relatie tot overgewicht. Waar iedereen het wel over eens lijkt is dat inzetten op gedrag dat de gezondheid ondersteunt waarschijnlijk veel effectiever is om daadwerkelijk een gezondheidsverbetering te realiseren, dan de huidige aanpak die zich vrijwel volledig focust op gewicht en het verlies daarvan. Denk aan gedragsgerichte doelen in plaats van resultaatgerichte doelen, zoals interventies die erop gericht zijn om duurzame gedragsverandering te realiseren door ongewenste gewoontes te veranderen in gewenste gewoontes. Onder de streep is gewicht maar een heel klein onderdeel van gezondheid. Wanneer een bepaalde hoeveelheid vetweefsel voor problemen zorgt is ook niet expliciet te zeggen. De verdeling en het type weefsel hebben hier invloed op, maar daarnaast zijn er nog vele biologische (Body), psychologische (Mind) en sociale (Life) factoren die hier ook impact op hebben.
Een belangrijke les uit de informatie in dit artikel is dat deze kwestie niet gegeneraliseerd kan worden. Iets dat op dit moment vaak wel gebeurt. Regelmatig krijgen mensen met overgewicht of obesitas te horen dat ze willens en wetens ongezond bezig zijn en het blijkbaar niet belangrijk genoeg vinden om iets aan die situatie te veranderen. In werkelijkheid is hier helemaal geen sprake van een vrije keuze en daarbij is helemaal niet van de buitenkant te zien of iemand daadwerkelijk metabool ‘ongezond’ is. Iemand kan een slanke den zijn maar een te hoge hoeveelheid buikvet hebben waardoor net zo goed gezondheidsproblemen kunnen ontstaan. Veel constructiever om gezondheidsrisico’s terug te dringen in elke BMI-categorie is inzetten op gedrag dat de gezondheid ondersteunt in plaats van te focussen op BMI en gewicht.
Changing Life is de totaaloplossing voor je fysieke gezondheid. Je ontvangt een persoonlijk plan van aanpak, een op jou afgestemd trainingsschema, aansluitende voedingsrichtlijnen of een compleet voedingsschema en dagelijkse educatielessen die je helpen bij het blijvend veranderen van ongewenste gewoontes naar gewenste gewoontes. Bij de uitvoering van jouw plan word je individueel online ondersteunt door jouw gecertificeerde Changing Life Coach. Klik hier voor meer informatie.
1. Kreier F, Fliers E, Voshol PJ, Van Eden CG, Havekes LM, Kalsbeek A, Van Heijningen CL, Sluiter AA, Mettenleiter TC, Romijn JA, Sauerwein HP, Buijs RM. Selective parasympathetic innervation of subcutaneous and intra-abdominal fat--functional implications. J Clin Invest. 2002 Nov;110(9):1243-50. doi: 10.1172/JCI15736. PMID: 12417562; PMCID: PMC151610 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/12417562/
2. Markers of Inflammation and Cardiovascular Disease Application to Clinical and Public Health Practice: A Statement for Healthcare Professionals From the Centers for Disease Control and Prevention and the American Heart Association Thomas A. Pearson, George A. Mensah, R. Wayne Alexander, Jeffrey L. Anderson, Richard O. CannonIII, Michael Criqui, Yazid Y. Fadl , Stephen P. Fortmann , Yuling Hong , Gary L. Myers , … See all authors Originally published28 Jan 2003 https://doi.org/10.1161/01.CIR.0000052939.59093.45Circulation. 2003;107:499–511 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/12551878/
3. Ottaviani E (2011), Malagoli D, Franceschi C. The evolution of the adipose tissue: a neglected enigma. General and comparative endocrinology. 2011;174:1– https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/21781968/
4. Wu J (2012), Bostrom P, Sparks LM, e.a. Beige adipocytes are a distinct type of thermogenic fat cell in mouse and human. Cell. 2012;150:366–376 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/22796012/
5. Bays H. Adiposopathy: Is “Sick Fat” a Cardiovascular Disease?. Journal of the American College of Cardiology. 2011;57(25):2461-2473. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/21679848/
6. Xu H (2003), Barnes GT, Yang Q, Tan G, Yang D, Chou CJ, Sole J, Nichols A, Ross JS, Tartaglia LA, et al. Chronic inflammation in fat plays a crucial role in the development of obesity-related insulin resistance. The Journal of clinical investigation. 2003;112:1821–183 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/14679177/
7. Goldstein BJ (2009), Scalia RG, Ma XL. Protective vascular and myocardial effects of adiponectin. Nature clinical practice Cardiovascular medicine. 2009;6:27–35. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/19029992/
8. Griffin B. Lipid Metabolism. Surgery. 2013;31(6):267-272. https://www.sciencedirect.com/science/article/abs/pii/S0263931913000859
9. Parks E. Changes in fat synthesis influenced by dietary macronutrient content. Proceedings of the Nutrition Society. 2002;61(02):281-286. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/12133211/
10. Kotronen A, Yki-Jarvinen H. Fatty Liver: A Novel Component of the Metabolic Syndrome. Arteriosclerosis, Thrombosis, and Vascular Biology. 2007;28(1):27-38. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/17690317/
11. Choe S, Huh J, Hwang I, Kim J, Kim J. Adipose Tissue Remodeling: Its Role in Energy Metabolism and Metabolic Disorders. Frontiers in Endocrinology. 2016;7. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/27148161/
12. Tchoukalova YD (2010), Votruba SB, Tchkonia T, e.a. Regional differences in cellular mechanisms of adipose tissue gain with overfeeding. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America. 2010;107:18226–18231 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/20921416/
13. Palmer B, Clegg D. The sexual dimorphism of obesity. Mol Cell Endocrinol. 2015;Feb 15(0):113–11 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/25578600/
14. Fuente-Martín E, Argente-Arizón P, Ros P, Argente J, Chowen J. Sex differences in adipose tissue. Adipocyte. 2013;2(3):128-134 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/23991358/
15. Lee M, Wu Y, Fried S. Adipose tissue heterogeneity: Implication of depot differences in adipose tissue for obesity complications. Molecular Aspects of Medicine. 2013;34(1):1-11 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/23068073/
16. Alberga AS, Russell-Mayhew S, von Ranson KM, McLaren L. Weight bias: A call to action. Journal of Eating Disorders [Internet]. 2016;4(1):1–6. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC5100338/
17. Lozano-Sufrategui L, Sparkes AC, McKenna J. Weighty: NICE’s not-so-nice words. Frontiers in Psychology. 2016;7(DEC):2014–6. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/27999560/
18. Kragelund C, Omland T. A farewell to body-mass index? Lancet. 2005 Nov 5;366(9497):1589-91. doi: 10.1016/S0140-6736(05)67642-8. PMID: 16271629. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/16271629/
19. Kennedy AB (2018), Lavie CJ, Blair SN. Fitness or Fatness: Which Is More Important? JAMA. 2018 Jan 16;319(3):231-232 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/29340689/
20. Gaesser GA, Blair SN. The Health Risks of Obesity Have Been Exaggerated. Medicine & Science in Sports & Exercise. 2019 Jan;51(1):218–21. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/30550506/
21. Lin L, Zhang J, Jiang L, Du R, Hu C, Lu J, et al. Transition of metabolic phenotypes and risk of subclinical atherosclerosis according to BMI: a prospective study. Diabetologia. 2020 Jul 4;63(7):1312–23. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/32130460/
22. Bell JA, Hamer M, Sabia S, Singh-Manoux A, Batty GD, Kivimaki M. The Natural Course of Healthy Obesity Over 20 Years. Journal of the American College of Cardiology. 2015 Jan;65(1):101–2. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/25572516/
23. Eckel N, Li Y, Kuxhaus O, Stefan N, Hu FB, Schulze MB. Transition from metabolic healthy to unhealthy phenotypes and association with cardiovascular disease risk across BMI categories in 90 257 women (the Nurses’ Health Study): 30 year follow-up from a prospective cohort study. The Lancet Diabetes & Endocrinology. 2018 Sep;6(9):714–24. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/29859908/
24. Slyper AH, Findling JW. Use of a two-site immunoradiometric assay to resolve a factitious elevation of ACTH in primary pigmented nodular adrenocortical disease. J Pediatr Endocrinol. 1994 Jan-Mar;7(1):61-3. doi: 10.1515/jpem.1994.7.1.61. PMID: 8186827. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/8186827/
25. Kotani K, Tokunaga K, Fujioka S, Kobatake T, Keno Y, Yoshida S, Shimomura I, Tarui S, Matsuzawa Y. Sexual dimorphism of age-related changes in whole-body fat distribution in the obese. Int J Obes Relat Metab Disord. 1994 Apr;18(4):207-2. PMID: 8044194. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/8044194/
26. Krakauer NY (2012), Krakauer JC. A new body shape index predicts mortality hazard independently of body mass index. PLoS One. 2012;7(7):e39504. Epub 2012 Jul 18. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/22815707/
27. Metabolic and behavioral compensations in response to caloric restriction: implications for the maintenance of weight loss. Redman LM, Heilbronn LK, Martin CK, de Jonge L, Williamson DA, Delany JP, Ravussin E; Pennington CALERIE Team. PLoS One. 2009;4(2):e4377. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/19198647/
28. Fat loss depends on energy deficit only, independently of the method for weight loss. Strasser B, Spreitzer A, Haber P. Ann Nutr Metab. 2007;51(5):428-32 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/18025815/
29. Sabag A (2017), Keating SE, Sultana RN, e.a. Exercise and ectopic fat in type 2 diabetes: A systematic review and meta-analysis. Diabetes & Metabolism 2 February 2017 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/28162956/
30. Verheggen RJ (2016), Maessen MF, Green DJ, e.a. A systematic review and meta-analysis on the effects of exercise training versus hypocaloric diet: distinct effects on body weight and visceral adipose tissue. Obes Rev. 2016 May 23 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/27213481/
31. Sabag A (2017), Keating SE, Sultana RN, e.a. Exercise and ectopic fat in type 2 diabetes: A systematic review and meta-analysis. Diabetes & Metabolism 2 February 2017 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/28162956/
32. Pearl RL (2017), Wadden TA, Hopkins CM, e.a. Association between weight bias internalization and metabolic syndrome among treatment-seeking individuals with obesity. Obesity (Silver Spring). 2017 Feb;25(2):317-322 https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/28124502/
33. Jakicic JM, Rogers RJ, Donnelly JE. The Health Risks of Obesity Have Not Been Exaggerated. Medicine & Science in Sports & Exercise. 2019 Jan;51(1):222–5. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/30550507/